Noodverlichting: normen, praktijk en onderhoud

Noodverlichting is verlichting die dient als back-up. Het noodverlichtingsarmatuur blijft branden of zal geactiveerd worden om te gaan branden als de netspanning weg valt. Welke normen gelden er voor noodverlichting en hoe werkt het in de praktijk?

Vaak leggen mensen een directe relatie tussen noodverlichting en brandveiligheid. Dit komt mede doordat handhaving in de regel een taak is van de brandweer. Het is echter een groot misverstand dat noodverlichting in de eerste plaats is bedoeld om veilig te kunnen vluchten bij brand. Pas wanneer brand resulteert in stroomuitval kan noodverlichting een levensreddende functie bieden. Met noodverlichting kan men veilig een gebouw verlaten wanneer de netspanning uitvalt, ongeacht de oorzaak.

Regels en normen noodverlichting

Voor het ontwerp en onderhoud van noodverlichting vormen de Arbowet en het Bouwbesluit 2012 de basis. Het Bouwbesluit 2012 kijkt naar de functie en het gebruik van het gebouw. De gebouweigenaar is hier verantwoordelijk en de gemeente heeft vaak een controlerende functie. In het kader van de Arbowet is het Arbobesluit van kracht. Hiervoor is de werkgever verantwoordelijk.

Noodverlichting is een van de noodzakelijke voorzieningen, omdat deze een veilig gebruik van de vluchtwegen en nooduitgangen mogelijk maken.

• Voor noodverlichting is de Europese norm NEN-EN 1838:2013 van toepassing. De norm geldt voor gebouwen waar publiek en werknemers toegang tot hebben.
• Deze norm verwijst weer naar NEN-EN-IEC 60598-2-22, die de eisen beschrijft voor verlichtingsarmaturen.
• NEN-EN-ISO 7010 beschrijft de veiligheidssymbolen en –kleuren, waaronder het wereldwijd gangbare en geaccepteerde pictogram voor vluchtrouteaanduiding.
• In de NEN-EN 50172 staan voorschriften over noodverlichting, het ontwerpen van een noodverlichtingsinstallatie, de keuze voor een systeem, het onderhouden ervan en het vastleggen van informatie. In de norm staan veel verwijzingen naar NEN-EN 1838.
• De NEN 1010: Veiligheidsbepalingen voor laagspanningsinstallaties bevat naast technische uitvoeringseisen specifiekeeisen voor medisch gebruikte ruimten.
• NEN-EN 50171 definieert de algemene eisen voor centraal gevoede noodverlichtingssystemen. De opbouw en aanleg van systemen zijn uitgebreid beschreven.

Soorten verlichting

1. Stand-by-verlichting (ook wel: vervangingsverlichting)

Vervangingsverlichting is volwaardige verlichting die inschakelt bij stroomuitval en zorgt ervoor dat normale activiteiten onder zo goed als ongewijzigde omstandigheden kunnen worden voortgezet. Hierbij gelden niet in de eerste plaats veiligheidsmotieven, maar technische of economische argumenten.

2. Noodevacuatieverlichting

Noodevacuatieverlichting geldt als voorziening voor mensen die vanwege een calamiteit en daaropvolgende stroomuitval direct een locatie moeten verlaten of – voordat ze weg kunnen – eerst nog een (gevaarlijk) proces moeten afsluiten.

Noodevacuatieverlichting kan worden onderverdeeld in:

Vluchtrouteverlichting

Vluchtrouteverlichting zorgt ervoor dat vluchtwegen en eventuele obstakels op de route goed zijn te herkennen, zodat een gebouw op een veilige manier kan worden verlaten. Armaturen voor vluchtrouteverlichting moeten na het uitvallen van de stroom binnen 15 seconden minimaal de gewenste lichtsterkte kunnen produceren. In ruimten met een verhoogd risico geldt hiervoor zelfs een tijdsbestek van 0,5 seconde. De kleurweergave-index (Ra) van een lichtbron moet minimaal 40 bedragen. Anders kunnen mensen de groene veiligheidskleuren van de vluchtroute onvoldoende goed herkennen.

Vluchtrouteaanduiding

Vluchtrouteaanduiding markeert de vluchtroute, is permanent verlicht en is te herkennen aan pictogrammen en kleuren waaruit blijkt hoe een gebouw of bouwwerk kan worden verlaten. De betreffende pictogrammen en kleuren worden in detail beschreven in de norm NEN-EN-ISO 7010.
Als het gaat om de vluchtrouteaanduiding, dan moeten armaturen binnen 15 seconden na de stroomuitval aan vastgestelde zichtbaarheidseisen voldoen. Deze luiden als volgt:
– De kleuren zijn conform ISO 3864.
– De luminantie van elk deel van de veiligheidskleur bedraagt minimaal 2 cd/m2
– De verhouding tussen de maximale en de minimale luminantie binnen zowel het witte gedeelte als de veiligheidskleur is niet groter dan 10:1.
– De verhouding van de luminantie Lwit tot de luminantie Lveiligheidskleur mag niet kleiner zijn dan 5:1 en niet groter dan 15:1.

Anti-paniekverlichting

De anti-paniekverlichting stelt mensen bij calamiteiten in staat een plaats te bereiken vanwaar ze verder gebruik kunnen maken van een vluchtroute.
Deze noodverlichting wordt bereikt middels een horizontale verlichtingssterkte van minstens 0,5 lux op de vloer, zodat mensen de vluchtroute veilig kunnen bereiken. De 0,5 lux geldt niet in een randzone van 0,5 m van het gebied.

Verlichting voor werkplekken met verhoogd risico

Verlichting voor werkplekken met verhoogd risico is er voor de veiligheid van personen die als onderdeel van hun werk verantwoordelijk zijn voor (gevaarlijke) processen of in een gevaarlijke situatie kunnen komen te verkeren. De verlichting stelt hen in staat een juiste afsluitprocedure uit te voeren, zodat de veiligheid van andere mensen in het gebouw niet in het geding komt. Voor noodverlichting van werkplekken met een verhoogd risico geldt: een minimale verlichtingssterkte van 15 lux op de vloer en minimaal 10 procent van de normale verlichtingssterkt

Deze noodverlichting moet worden geplaatst bij:

– iedere uitgangsdeur voor ontruiming
– alle trappen waarbij iedere tree direct licht ontvangt
– elke niveauverandering
– iedere vluchtweg-aanduiding en nooduitgang
– elke richtingsverandering van de vluchtweg
– elke kruising van gangen
– de ontruimingsuitgang
– de eerste hulp-post (5 lux)
– iedere brandblusvoorziening of brandmeldpunt (5 lux)

De vereiste 5 lux geldt alleen als deze voorzieningen zich niet bevinden in een vluchtroute of anti-paniek-ruimte.

Centraal of decentraal voedingssysteem

Decentraal gevoede noodverlichting

Decentraal gevoede noodverlichting bestaat uit armaturen met een ingebouwde batterij en een lader, die in alle ruimten rechtstreeks worden aangesloten op de constante voeding van een eindgroep voor de verlichting. De decentraal gevoede installatie is bij stroomuitval door de ingebouwde batterij niet afhankelijk van de kabelinfrastructuur.

Decentrale noodverlichting heeft altijd een constant gevoede fase en nul (230 Volt) nodig en wordt als het kan aangesloten op de voeding van de lichtgroepen van de betreffende ruimte. Veel decentrale noodverlichtingsarmaturen zijn bovendien op een geschakelde fase aan te sluiten. Zo ‘liften’ ze met de gewone verlichting mee.

Elektrische vluchwegaanduiding met noodverlichting grijs

Centraal gevoede noodverlichting

Centraal gevoede noodverlichting bestaat uit armaturen, die niet zijn voorzien van een eigen voedingsbron en lader. De armaturen worden direct vanuit een centraal systeem voor noodstroom gevoed. Dat maakt de noodverlichtingsinstallatie bij spanningsuitval afhankelijk van de kabelinfrastructuur. Voor de zekerheid tellen deze systemen daarom vaak meerdere centrale noodvoedingssystemen en/of onderstations.

Centrale noodverlichting wordt aangesloten direct achter een noodvoedingssysteem of onderstation. Het centrale noodvoedingssysteem wordt geïnstalleerd volgens de voorschriften van de norm NEN 1010. Bij het aanleggen van de kabelinfrastructuur moet met betrekking tot het centrale noodvoedingssysteem rekening worden gehouden met de bekabeling en afdichtingen tussen diverse brandcompartimenten. Belangrijk is dat een eventuele brand in het ene brandcompartiment geen nadelige invloed heeft op de noodverlichting in andere compartimenten.

Er is geen ‘beter’ of ‘slechter’ systeem voor noodverlichting. Afhankelijk van de eisen en de omstandigheden is er wel een ‘geschikter’ systeem. Bij de keuze tussen een centraal en een decentraal gevoede noodverlichting gaat het om de volgende factoren:
• Het gewenste veiligheidsniveau
• De hoogte van de diverse ruimten
• De omgevingstemperatuur van de diverse ruimten
• De benodigde lichtopbrengst bij calamiteiten
• De mogelijkheden voor onderhoud

De noodverlichting moet tijdig inschakelen en tijdens de voorgeschreven tijd blijven functioneren. Bij brand geldt dat de noodverlichting het minimaal even lang moet doen als de tijd die staat voor de ontruiming van het gebouw. Meestal is dit 30 minuten. Bij stroomuitval door een andere oorzaak dan brand moet de noodverlichting minimaal 1 uur aanblijven.

Stappenplan installatie noodverlichting

Voordat u noodverlichting installeert, geldt het advies: inventariseer eerst! Aan de hand van een stappenplan krijgt u een goed beeld van de risico’s in en rondom een gebouw. Daarna kunt u een noodverlichtingsplan uitwerken.

Het op NEN-EN-1838 gestoelde stappenplan voorziet in een systematische aanpak bij het praktische ontwerp van een noodverlichtingsinstallatie. Het zorgt voor een goed beeld van de risico’s in en buiten een gebouw én van de vluchtmogelijkheden.

1.) Het in kaart brengen van het gebouw: verblijfsruimten, vluchtroute en werkplekken met verhoogd risico;
2.) De vluchtrouteaanduiding;
3.) De vluchtrouteverlichting, anti-paniekverlichting en verlichting van werkplekken met verhoogd risico.

Onderhoud noodverlichting

Inspectie van noodverlichtingsinstallaties dient minimaal eens per jaar te gebeuren en is bedoeld om vast te stellen of het systeem voldoet aan alle eisen. De inspectie omvat een beoordeling van de technische staat van de installatie, maar minstens even belangrijk is de vaststelling dat het systeem is afgestemd op het werkelijke gebruik van het gebouw. De inspectie is een nulmeting voorafgaand aan het periodieke onderhoud, dat waarborgt dat het systeem tenminste een jaar lang weer goed functioneert. ISSO publicatie 79 dient als richtlijn voor de inspectie en het onderhoud van een noodverlichtingsinstallatie. Deze richtlijn voldoet aan de eisen in het Bouwbesluit en de Arbowet.

Als alle voorbereidingen zijn getroffen en afspraken zijn gemaakt met de opdrachtgever, dan kan de daadwerkelijke inspectie beginnen. Daarbij zijn de volgende documenten vereist:
• Actuele schaaltekeningen van het gebouw waarin de noodverlichting is geprojecteerd
• Ontruimingstekeningen – om te bepalen wat de vluchtroutes zijn
• Verslagen van eerdere inspecties
• Logboek van het uitgevoerde onderhoud
• Verslagen van risico-inventarisaties en – evaluaties met betrekking tot risicovolle werkplekken en/of noodverlichting
• Eventueel overige documenten

Startpunt bij het periodieke onderhoud is raadpleging van het meest recente inspectierapport en van het logboek met daarin de beschrijving van de werkzaamheden van de vorige onderhoudsbeurt. In het logboek bevinden zich als het goed is ook de meest recente tekeningen van de installatie. Er kunnen eventueel nog openstaande punten zijn of aanbevelingen die tijdens het onderhoud moeten worden opgepakt. Als geen logboek aanwezig is, dan is het verstandig de opdrachtgever eerst een inspectie van het systeem te adviseren. Is dit niet haalbaar, dan is de aanwezige documentatie het uitgangspunt. Daarbij is het van groot belang dat alle werkzaamheden systematisch worden uitgevoerd en gedocumenteerd.

Zijn niet alle benodigde documenten beschikbaar, dan moet dit als eerste in het inspectierapport worden vermeld. Het is ook zaak om aan te geven hoeveel invloed de afwezigheid van bepaalde documenten heeft gehad op de inspectie, bijvoorbeeld bij het identificeren van risicovolle werkplekken. Voor zover uitspraken of conclusies op dit punt zijn gebaseerd op eigen ervaring en deskundigheid moet dit als zodanig zijn terug te vinden in het rapport.

De eerste indruk van een systeem is vaak veelzeggend. In de regel is snel te zien of een installatie goed is onderhouden of dat sprake is van achterstallig onderhoud. Los daarvan worden tijdens de inspectie zes vragen beantwoord:

• Past het noodverlichtingssysteem nog bij het gebruik van het gebouw?
• Is voldoende rekening gehouden met specifieke risicovolle situaties?
• Voldoen de toegepaste producten?
• Is de noodverlichting correct geïnstalleerd?
• Wordt het vereiste lichtniveau behaald?
• Behalen de armaturen de vereiste brandduur bij nood?

Bij onderhoud worden de onderstaande werkzaamheden uitgevoerd

Correctief onderhoud

Onder correctief onderhoud verstaan we het vervangen van versleten of anderszins beschadigde onderdelen, zoals verkleurde pictogrammen, beschadigde behuizingen, defecte printplaten, lichtbronnen en batterijen. Wanneer de batterij langere tijd defect is, dan is de kans reëel dat ook de elektronica is aangetast. Deze heeft (mogelijk) langere tijd getracht een kapotte batterij op te laden en veroudert daardoor snel. Is dit het geval, dan gaat de elektronica kort na het vervangen van de batterijen kapot. Bij het vermoeden dat de batterij al geruime tijd niet goed meer is, is het aan te bevelen ook de printplaat of de gehele armatuur te vervangen. Defecte armaturen kunnen ter reparatie worden aangeboden bij de leverancier. Afhankelijk van de leeftijd van de armatuur kunnen ze ook worden vervangen door een nieuw exemplaar. Let dan wel op dat de lichttechnische eigenschappen passen bij het ontwerp van het systeem.

Preventief onderhoud

Het vervangen van de lichtbron
In de regel geldt dat een fluorescentiebuis eenmaal per jaar wordt vervangen. Hierbij gaan we uit van 8.400 branduren per jaar. Er zijn fluorescentiebuizen verkrijgbaar met een afwijkend aantal branduren. Overigens kan de werking nooit voor een heel jaar worden gegarandeerd. De spreiding in de levensduur varieert sterk en het is gebruikelijk dat een deel van de toegepaste buisjes vroegtijdig overlijdt. Bij armaturen die alleen in geval van nood aan gaan, volstaat een preventieve vervanging eens in de vier jaar. Controleer bij de vervanging van de lichtbron ook de contactpunten en vervang die indien nodig. Voor led’s geldt een levensduur van 5 tot 10 jaar of zelfs langer. Raadpleeg hiervoor de handleiding van de fabrikant. Led’s gaan niet snel kapot, maar geven in de loop van de tijd steeds minder licht. Hier zijn er twee mogelijkheden: kiezen voor preventieve vervanging of door middel van lichtmetingen vaststellen of de prestatie nog voldoet aan de waarden die staan genoemd in NEN-EN 1838.

 Het vervangen van de batterij
De batterij wordt in de regel eens in de vier jaar preventief vervangen, tenzij dit anders door de fabrikant is aangegeven. Gebruik hiervoor alleen batterijen die door de fabrikant zijn voorgeschreven. De batterijen voor noodverlichting moeten voldoen aan strenge internationale eisen om de werking voor een langere periode te garanderen. De betrouwbaarheid van de batterij gaat na de genoemde vier jaar sterk achteruit en de werking kan dan niet meer tot aan het volgende periodieke onderhoud worden gegarandeerd. De levensduur van batterijen in centrale voedingssystemen hangt af van het gekozen type batterij. Raadpleeg hiervoor de documentatie van de fabrikant.
De reiniging van de armaturen
Armaturen schoonmaken gebeurt met geschikte reinigingsmiddelen. Vaak is een doekje of kwast afdoende, maar in specifieke situaties is een reinigingsmiddel aan te bevelen. Bij twijfel zijn de onderhoudsvoorschriften van de fabrikant te raadplegen. Reinigen heeft een preventieve
werking en draagt bij aan de betrouwbaarheid en levensduur van het systeem.

Verslaglegging
Het onderhoudsrapport omschrijft de bevindingen. Hierbij gaat het om zaken die extra aandacht vragen of voor het volgende periodieke onderhoud van belang zijn. Als directe actie noodzakelijk is, moet dit worden omschreven. Het kan dan gaan om armaturen die voor reparatie naar de leverancier moeten, bestelling van onderdelen of nieuw te plaatsen armaturen. Het moet ook duidelijk zijn wie de actie op zich neemt en wanneer dat moet zijn gebeurd. Het onderhoudsrapport wordt in het logboek opgenomen, zodat de klant en de controlerende instanties kunnen zien welke acties nog open staan.

Bronvermelding: